Geallieerde Piloten in Zelhem
Geallieerde Piloten in Zelhem
———————————————
door: Guus te Gussinklo (1920-1947)
Tekstfragmenten tussengevoegd uit een (vertaald) verslag van een de ontsnapte piloten, namelijk 1e Lt. piloot John Stevens
Bron: http://www.oudzelhem.nl/oorlog/verhalen/geallieerde/omschrijving.htm en https://haulerwijk.com/wp/
Reussink en Frederik werden ’s morgens om half vijf door Jorritsma uit bed gebeld…
…met de mededeling, dat 5 piloten met een begeleider waren komen aanlopen en om onderdak vroegen. Ze kwamen van Zwolle, waar ze niet langer hadden kunnen blijven en hun doel was de Rijn over te steken en het geallieerde leger tegemoet te gaan. Of Reussink en Frederik een plaats voor hen wisten?
Weg
Reussink had diverse kennissen te ’s Heerenberg en omstreken. De begeleider Gerard zou daarheen gaan voor informatie over een eventuele crossing. Voor drie, vonden Reusink en Frederik plaats bij Oosterink in de Hanenhoek en avonds brachten Reussink en zijn vrouw twee Canadezen en een Schot daarheen. De andere twee, een Amerikaan en een Engelsman zouden nog enkele dagen bij Jorritsma blijven. Dit huis werd echter na dagen besmet. Frederik vond een plaats bij Brekveld en transporteerde ze daarheen. Hier bleven ze, volgens afspraak een paar dagen, waarna Frederik ze plaatste bij Rijnders, die al drie Joodse onderduikers had.
Gerard kwam zonder resultatief uit ’s Heerenberg terug en besloot terug te gaan naar ’t Noorden. Reussink ging er nogmaals op uit, doch vond ook geen oplossing. Frederik overlegde met de organisatie uit Aalten, doch deze zat zelf ook met de handen in ’t haar. Er werd moeite gedaan, uit te vinden of geen enkele, tot nu toe gebruikelijke weg nog begaanbaar was, maar het bleek, dat door de dooi en het oprukken van de geallieerde legers diverse organisaties niet meer normaal werkten, contacten waren komen te vervallen, etc. Overwogen werd nog op eigen gelegenheid de Rijn bij Emmerik over te zwemmen.
Op de kaart zag het er zo verlokkelijk uit, maar uiteindelijk werd toch maar besloten de Geallieerden in Nederland op te wachten. Na een maand kwam Gerard terug met nog twee Amerikanen, deze bracht Frederik naar Reinders, de twee anderen piloten had Frederik inmiddels elders kunnen plaatsen. Deze Amerikanen waren echter zo ongeduldig, dat ze er op aandrongen het front zo dicht mogelijk te naderen op Nederlands grondgebied. Er werd dan ook besloten deze twee naar Winterswijk te brengen, waar ze in een schuurtje de bevrijding afgewacht hebben.
Wat de voedselpositie betreft, viel het voor de diverse gastvrouwen natuurlijk niet mee om de piloten iedere dag goed eten voor te zetten, vooral als het ardres geen boerderij was. De vrouwen hebben hun uiterste best gedaan. Gelukkig had Frederik een varken en een schaap in ’t zout. Later werden door Frederik en een illegale vriend H. Floor, (een week voor de bevrijding gesneuveld) achtereenvolgens drie koeien gevorderd en geslacht voor de voedsel voorziening, waarvan ook een flink deel naar de kosthuizen ging.
Kleding
De jongens droegen voor ’t merendeel bij hun aankomst hun uniformen. Er moest dus ondergoed en bovenkleding komen. Frederik organiseerde bij een bureau v.h. Rijkscommissariaat drie kisten met ondergoed, kousen, schoenen, overhemden, etc. Dit werd verdeeld onder de piloten, illegale werkers, en jongens die uit een concentratiekamp in Saksen gevlucht waren.
Toen het bericht kwam dat bij Oosterink inkwartiering was gekomen van 9 moffen, bracht Reussink ze (nadat Frederik een dag voor verkeersagent speelde in het huis, waar 3 Enge1sche piloten, 9 moffen en 1 onderduiker waren) naar de dorpskom bij W. Oosterink, de drogist. In de vorige duikplaats was het weken goed gegaan. Een paar dagen later kwam ook een alarmbericht van Reinders: ook inkwartiering. De Amerikaanse en Engelse piloot hadden hier enkele dagen gezeten. Frederik bracht ze naar boer Hemink. Ook hier kwamen na dagen de moffen. De piloten in het dorp (waar geen moffen ingekwartierd waren) werd onmogelijk, doordat er juist die dag een bombardement had plaatsgehad. Gelukkig werd Buunk, (aan de rand van het dorp) bereid gevonden de piloten voor enkele dagen op te nemen. Uiteraard mocht het schuilhol alleen ’s nachts verlaten worden. Deze twee bleven enkele dagen, tot de bevrijding kwam. Twee dagen na het eerste bombardement kwam het tweede, wat veel zwaarder was. De kleine dorpskom werd voor een groot deel verwoest. Het huis van Oosterink (drogist) kreeg het ook zwaar te verduren: de kogels vlogen door de kamer waar de jongens zaten, het huis ernaast brandde af. Hierdoor stonden de drie onderduikers weer op straat.
Frederik bracht ze eerst onder in een afgelegen kippenhok en daarna met hulp van Reinders naar een bijenschuurtje achterin de tuin van Berkelaar. Deze kon ze niet te eten geven, Reïnders en Frederik spraken af, dat ze elk, om de andere dag, tweemaal eten zouden brengen. Frederik kon het middageten krijgen bij Oosterink (Hanenhoek) dit bleef zo totdat de bevrijding kwam.
De algemene ervaring was: geen prettiger gasten dan piloten, althans wat deze piloten betreft. Hoewel de mensen die hen onderdak zouden geven, eerst schrokken bij het horen van de naam piloot, na enige dagen meestal er al een band van vriendschap was gelegd. Ook de piloten zelf hebben zich, hoewel het wachten hen lang duurde, uitstekend vermaakt in die tijd, wat wel blijkt uit een brief die Frederik kort na de bevrijding van hen ontving.
De Kruisberg
Frederik kwam ook in contact met 10 geállieerde soldaten en officieren, die gevangen zaten op De Kruisberg, een S.D. gevangenis te Doetinchem, waar hij door ’t omkopen van een N.S.B. bewaker elke dag voedsel kon brengen. Na eerst een paar kleine briefjes kwam er een uitgebreid relaas van Captain Noble waarin deze de behandeling door de moffen beschreef, als beestachtig. Frederik kreeg via Floor van de K.P. te Zutphen toezegging van hulp bij een eventuele overval op de Kruisberg. Voorbereiding werden getroffen en plannen uitgewerkt, waarbij de N.S.B. bewaker de vele gegevens verstrekte. Frederik vroeg Capt. Noble op te geven hoeveel wapens naar binnen gesmokkeld moesten worden om de overval van binnenuit gedeeltelijk te regelen. Hierop kwam geen antwoord,, de bewaker werd gesnapt en in een cel gezet. De versterkte controle hierna op de Kruisberg maakte nieuw contact onmogelijk.
De namen van de geholpen piloten:
0. Korpela, Nemegos, Ont. C.P.R. Canada (Squadronleader) R.C.A.F
J.A. Cote, 39S St. Cyrille Street Ouebec City Canada (FL. Serg) R.C.A.F.
H.M. Mac Farlane, 2 Station Road Aberfoyle Perthshire, Scotland, R.A.F.
R.D. Fuller, 5688 Spreading Oak Drlve, Hollywood 28, California, U.S.A. (Flying Qff.) R.A.F.
C.D. Lucas, Peapyeers Corner, Chelwood Gate, Nr. Huywards Heath, Sussex, Engl. (Pilot Off.) R.A;F.
J.R. Stevens, 707 N. rd. St. Seattle Wach, 323 sq. 91 st Group 1st. Pil. R.A.A.F.
S.E. Johnson, Rt. II Box 1387 Portland, Oregon, 2nd Pilot R.A.A.F.
Gevangen in de Kruisberg:
Captain C.B. Noble, Portland Park 279738 Hamilton Scotland R.A.M.C.
Flight-Sqt. Levick, 1593723 R.A.P. (captured: 9-2-1945)
Briefjes met andere namen is verloren gegaan.
De Zelhemmers die de piloten hielpen:
J.H. Reussink en echtgenote, Palmberq A 147, Zelhem
Frederik (Guus J. te Gussinklo), Willemstraat 16, Aalten
J. Jorritsma, Zelhem
E.J. Oosterink, Zelhem, Hanenhoek A 160
A. Reinders, Zelhem, Heidenhoek
Brekveld, Ruurloseweg, Zelhem
W. Oosterink, Stationsstraat, Zelhem
Hemink, Zelhem. Meene
Joh. Buunk
Berkelaar, Zelhem